Toen in Dutch

# word order
# False friends

Explanation

Toen (conjunction) = When


1. One time events in the past.

  • Toen het vijf uur was, ging hij naar huis.
  • De receptie was gesloten, toen we bij het hotel arriveerden.


2. A period in the past.

  • Toen ik klein was, geloofde ik in Sinterklaas.
  • Wij gingen vaak naar het strand, toen wij nog in Italië woonden.


Toen (adverb) = Then


At that moment in time (always in the past)

  • Kijk, op deze foto zie je mijn opa. Toen was hij nog jong.
  • De supermarkt was dicht. Toen ben ik naar de snackbar gegaan.


You never combine toen with present tense!

We have a PDF about toen, wanneer and als.


Comments

Be first leaving a comment

Please log in to leave a comment.

Free practice, every week

Start improving your Dutch with our week's most interesting content for free. Cancel anytime.

Unsubscribe at any time.

We will never share your email (more)